Nederlands-Nederlands: Argumenteren en overtuigen

Hier vind je 10 oefeningen in verstavaardigheid over

  • de taalfunctie: argumenteren
  • de taalfunctie: overtuigen
Oefeningen
  1. Luister naar de volgende zin. Uit hoeveel woorden bestaat deze zin? (Audio)
  2. Luister naar de volgende zin. Uit hoeveel woorden bestaat deze zin? (Audio)
  3. Luister naar de volgende zin. Zet de onderstaande woorden in de juiste volgorde. (Audio)
  4. Luister naar de volgende zin. Zet de onderstaande woorden in de juiste volgorde. (Audio)
  5. Luister naar de volgende zin. Welke twee woorden hoor je in de zin? (Audio)
  6. Luister naar de volgende zin. Welke twee woorden hoor je in de zin? (Audio)
  7. Luister naar de volgende zinnen. In welke zin/zinnen hoor je het woord ‘dit’? (Audio)
  8. Luister naar de volgende zinnen. In welke zin/zinnen hoor je het woord ‘dat’? (Audio)
  9. Luister naar de volgende zin. Op welk woord ligt het accent? (Audio)
  10. Luister naar de volgende zin. Op welk woord ligt het accent? (Audio)

1. Luister naar de volgende zin.

ga verder

2. Luister naar de volgende zin.

ga verder

3. Luister naar de volgende zin.

ga verder

4. Luister naar de volgende zin.

ga verder

5. Luister naar de volgende zin.

ga verder

6. Luister naar de volgende zin.

ga verder

7. Luister naar de volgende zinnen.

ga verder

8. Luister naar de volgende zinnen.

ga verder

9. Luister naar de volgende zin.

ga verder

10. Luister naar de volgende zin.