Dialect

Een dialect is een geografische variëteit, d.w.z., een taalvariëteit die in een geografisch beperkt gebied voorkomt. West-Vlaams, Zeeuws, Limburgs, Gents, Antwerps, Gronings, Amsterdams: dat zijn allemaal voorbeelden van Nederlandse dialecten. Een dialect is beperkter dan een regiolect, dat in een grotere regio wordt gebruikt. Een dialect kan beperkt zijn tot een bepaalde stad of dorp terwijl een regiolect zich uitstrekt over een grotere regio. Maar dialecten en regiolecten zijn in de praktijk moeilijk van elkaar te onderscheiden (zie ook de pagina over taalvariatie voor dit probleem). Een ander probleem is het onderscheid tussen een taal en een dialect. Uit taalwetenschappelijk oogpunt is elk dialect een taal, maar niet elke taal is een dialect (Haugen 1972: 99). Hoe zit dat precies en vanaf wanneer noemen we een bepaalde code een ’taal’? Hieronder zullen we enkele criteria kritisch bespreken.

Overzichtskaart van de verschillende dialecten in Nederland.
Overzichtskaart van de verschillende dialecten in Nederland.



Taal of dialect?

De relatie tussen ‘dialecten’ en ’talen’ is gecompliceerd. ‘Taal’ en ‘dialect’ zijn algemeen ingeburgerde categorieën voor het benoemen van bepaalde codes. De meeste mensen zijn het erover eens dat Nederlands, Duits en Engels talen zijn is en het Achterhoeks, West-Vlaams, Antwerps en Haags dialecten. Maar hoe zit het met het Fries? Bij de illustratie hierboven staat het tussen de Nederlandse dialecten, al beschouwen taalwetenschappers het Fries als een taal. Op welke criteria is het onderscheid taal/dialect gebaseerd?

  • Je zou kunnen stellen dat talen op zichzelf staande entiteiten zijn (bv. Frans, Engels, Duits, Nederlands). Dat is anders met variëteiten: verschillende variëteiten zoals Belgisch Nederlands, tussentaal en jongerentaal vormen samen een eenheid: het Nederlands. Zo staan ook het Achterhoeks, het West-Vlaams, etcetera niet op zichzelf, maar vormen ze samen de Nederlandse ‘dialecten’. Deze eenheid komt bijvoorbeeld naar voren door een gemeenschappelijke overkoepelende schrijftaal.
  • Het begrip ‘taal’ wordt meestal in verband gebracht met een bepaald land. De taalwetenschapper Haugen (1972: 101,106) wees al op het historische verband tussen het begrip ‘taal’ en natievorming. In de Renaissance ontwikkelden mensen een gevoel van saamhorigheid rond een gemeenschappelijk bestuur. Een eigen taal kon aan de eenheid en de culturele identiteit van een natie uitdrukking geven: de taal was zowel communicatiemiddel als symbool. Ook vandaag nog leidt nationalisme ertoe dat men een eigen taal wil hebben, om zijn eigenheid te benadrukken en zich van andere landen af te grenzen.
  • Er is een duidelijk functioneel verschil tussen wat we ‘taal’ en ‘dialect’ noemen. Een taal heeft bredere functies in de maatschappij dan een dialect. Een dialect is alleen maar gebruikelijk in een beperkte locale gemeenschap, terwijl een taal veel ruimer bruikbaar is (Haugen 1972: 102). Een taal dient bijvoorbeeld als overkoepelend communicatiemiddel voor personen die verschillende dialecten spreken (Haugen 1972: 102). Een taal wordt zakelijk op papier gebruikt, en dialect niet. Dat heeft er ook mee te maken dat een taal doorgaans een (wettelijk geregelde) spelling heeft en een dialect meestal niet. Bovendien wordt een taal op school onderwezen en een dialect niet.
  • Er is een belangrijk verschil in status: er is een verschillende waardering voor ’talen’ en ‘dialecten’, ze hebben een andere maatschappelijke positie. Met een ‘taal’ is meer sociaal prestige verbonden dan met een ‘dialect’ (Haugen 1972: 103). Het woord ‘prestige’ komt uit het Frans en betekent  ‘achting’ of ‘aanzien’. Uit onderzoek blijkt dat dialect en taal door taalgebruikers niet als gelijkwaardig worden beschouwd maar dat er een rangorde bestaat. Dit geldt niet alleen voor de opvatting van de sprekers maar het is ook zichtbaar in de mate van (officiële) erkenning. Een taal wordt meestal door een overheid beschermd; bij een dialect komt dat zelden voor.

 

 


Criteria voor het onderscheid tussen taal en dialect

De gangbare indeling in ‘talen’, ‘dialecten’ en ‘variëteiten’ lijkt logisch en voor de hand liggend, maar ze is in werkelijkheid helemaal niet vanzelfsprekend. Vanuit puur taalkundig oogpunt is deze indeling zelfs volkomen willekeurig. Er bestaat geen zuiver taalkundig argument om de ene groep verschijnselen een ‘taal’ te noemen en de andere groep een ‘dialect’ of een ‘variëteit’. Er is wel eens betoogd dat de ‘taalkundige afstand’ tussen de groepen onderscheidend is, meer bepaald hun onderlinge verstaanbaarheid. Volgens dat criterium staan talen ver van elkaar af omdat ze het sterkst verschillen, terwijl dialecten op elkaar lijken. Maar het criterium van de verstaanbaarheid is geen betrouwbaar criterium (zie bv. Haugen 1972: 102). Als je alleen kijkt naar vormkenmerken, zou je kunnen stellen dat het West-Vlaams en het Limburgs taalkundig veel verder van elkaar af staan dan het Tsjechisch en het Slowaaks. Hoewel het Tsjechisch en het Slowaaks zo sterk op elkaar lijken en onderling veel beter verstaanbaar zijn, worden ze toch als aparte talen beschouwd. Alleen externe factoren kunnen het onderscheid tussen ‘talen’ en ‘dialecten’ verantwoorden.

  • Structuurverschillen en onderlinge verstaanbaarheid
    Als een Nederlander op vakantie in Frankrijk gewoon Nederlands praat, zal de Franstalige man achter de bar hem niet verstaan. Als hij vervolgens in het Frans antwoordt, verstaat de Nederlander hem ook niet. We noemen het Nederlands en het Frans twee aparte talen omdat sprekers van het Nederlands niet in staat zijn om sprekers van het Frans te verstaan, en omgekeerd. Dat komt doordat het taalsysteem of de structuur van het Nederlands en het Frans te verschillend zijn. Het is duidelijk dat het Nederlands andere klanken heeft dan het Frans (bijvoorbeeld de ij en de ou), eigen woorden (bijvoorbeeld Nederlands boek tegenover Frans livre) en andere grammaticaregels. Als er opvallende structuurverschillen zijn, kunnen sprekers van het Nederlands en het Frans niet zomaar met elkaar praten, maar ondervinden ze daar grote problemen bij. Dat wordt in de taalwetenschap aangeduid als het criterium van de ‘onderlinge verstaanbaarheid. Onderlinge verstaanbaarheid is echter geen sluitend criterium om te onderscheiden tussen variëteiten van éénzelfde taal en afzonderlijke talen. Het Deens, Noors en Zweeds worden aparte talen genoemd, terwijl ze onderling veel beter verstaanbaar zijn dan bijvoorbeeld verschillende dialecten in China, die allemaal als ‘Chinees’ worden geclassificeerd terwijl hun sprekers elkaar niet of nauwelijks kunnen verstaan. Daarentegen verstaan Denen, Noren en Zweden elkaar zo goed dat ze in veel gevallen hun eigen taal kunnen blijven spreken als ze met elkaar communiceren.
  • Nationale grenzen
    Dat Nederlands en Frans aparte talen zijn, daar is iedereen het wel over eens. Maar het criterium van de onderlinge verstaanbaarheid is niet altijd geldig. Sprekers van het Noors, Deens en Zweeds kunnen elkaar over het algemeen wel verstaan, maar toch worden deze codes niet als één taal beschouwd, maar als drie aparte talen. Als we willen bepalen wat een taal is en wat niet, spelen er niet alleen structuurkenmerken mee, maar zijn er ook andere factoren belangrijk, met name sociale factoren. Noors, Deens en Zweeds worden als aparte talen beschouwd omdat ze in verschillende landen gesproken worden. Nationale grenzen kunnen er dus voor verantwoordelijk zijn dat onderling verstaanbare variëteiten toch als aparte talen worden beschouwd.
    Dialecten in het grensgebied tussen twee landen vertonen grote structurele overeenkomsten. Dat is bijvoorbeeld op de Nederlands-Duitse grens te zien en heeft een historische oorzaak. Toch kunnen er veranderingen optreden waardoor de landsgrens een scheidingslijn wordt tussen twee talen. Dat verschijnsel treedt op als jonge sprekers aan hun kant van de grens zich sterk op de standaardtaal in hun land gaan richten. Dat is de variëteit die ze op school leren en in de media horen. Op die manier kan een landsgrens een dialectcontinuüm opdelen in verschillende talen.
  • Culturele en godsdienstige verschillen
    Niet alleen nationale maar ook culturele grenzen kunnen er de oorzaak van zijn dat onderling verstaanbare variëteiten in verschillende talen gescheiden worden. In voormalig Joegoslavië werden onderling verstaanbare dialecten gesproken. Doordat verschillende etnische groepen hun culturele verschillen wilden benadrukken, identificeert zich sinds de jaren negentig iedere groep met een eigen taal. Servisch, Kroatisch en Bosnisch zijn dus geen dialecten meer, maar aparte talen, zelfs al is hun structuur sterk vergelijkbaar en zijn ze onderling verstaanbaar. Het kan gebeuren dat verschillende sprekers of zelfs hele groepen elkaar niet meer willen verstaan. Dat geldt vaak voor de groep met de meeste macht, die typisch minder bereidheid toont om sprekers van andere groepen te verstaan.Tot slot kunnen verschillende talen ook op basis van godsdienstige verschillen gedefinieerd worden. Met de splitsing van India en Pakistan viel het Hindustani uiteen in twee aparte talen: Het Hindi is de taal van de Hindoes terwijl het Urdu door Moslims in Pakistan wordt gesproken.

Omgekeerd kunnen culturele overeenkomsten ervoor zorgen dat variëteiten die niet onderling verstaanbaar zijn toch als één taal worden beschouwd. Dat is bijvoorbeeld het geval in China, waar het Chinees op grond van een gevoel van nationale identiteit als één taal wordt beschouwd. Dat is opmerkelijk omdat bijvoorbeeld het Mandarijns (Putonghua) en Kantonees zo sterk van elkaar verschillen dat je ze uit structureel perspectief verschillende talen kunt noemen. In China wordt de culturele eenheid sterker benadrukt dan de linguïstische verschillen.

Meer lezen? Raadpleeg dan Neon.

 



Wie gebruikt dialect en wanneer?

Het gebruik van dialect is binnen het Nederlandse taalgebied beperkt tot bepaalde situaties. Dialect wordt nog wel eens in (dorps)winkels gebruikt, maar weinig op het werk of op school (vergelijk enquête van Taalpeil 2009). Dat heeft er onder meer mee te maken dat op het werk steeds meer mensen uit een andere regio komen. Het dialectgebruik op school wordt ingeperkt door de controle van leerkrachten. Ouders in Nederland en België spreken vandaag vaak wel nog dialect met elkaar, maar ze geven het dialect niet meer altijd door aan hun kinderen. Personen jonger dan 35 jaar gebruiken minder dialect dan ouderen. Dit beschouwen taalkundigen als indicaties dat het gebruik van dialect in het Nederlandse taalgebied terugloopt.

 



Attitudes ten opzichte van dialect

Kijken we heel kort naar attitudes ten opzichte van dialect. Het Nederlandse dialect heeft wel eens met een slechte reputatie te kampen. Er zijn ouders die hun kinderen liever niet in het dialect willen opvoeden omdat ze denken dat hun kinderen daardoor later nadelen ondervinden. Taalkundigen zien dat anders. Johan Taeldeman, prof. emeritus van de Universiteit Gent, is van mening dat het beheersen van meerdere geografische variëteiten juist bijdraagt tot de taalvaardigheid. (bron: Taalpeil 2009 verwijzend naar De Standaard)

 



Dialect en streektaal

Map of Dutch low saxon dialects in the Netherlands
Map of Dutch low saxon dialects in the Netherlands

Een ‘streektaal’ is een dialect met een bijzondere status. De variëteiten Nedersaksisch en Limburgs hebben in Nederland die bijzondere status. Als ‘streektalen’ zijn ze erkend in het kader van het Europees Handvest voor regionale talen en talen van minderheden. Er zijn concrete implicaties. De overheid levert bewust inspanningen om het gebruik van deze streektalen te promoten.

  • Het Nedersaksisch wordt gebruikt in de provincies Friesland (in de gemeentes Oost- en Weststellingwerf), Groningen, Drenthe, Overijssel en Gelderland. De Nedersaksische dialecten zijn afgebeeld op de kaart hiernaast.
  • Het Limburgs wordt gebruikt in de Nederlandse provincie Limburg (in het zuidoosten).