Vlaanderen heeft niet alleen een lange ‘strijd’ om de rechten van het Nederlands achter de rug, maar ook een zoektocht naar de ‘norm’ voor dat Nederlands.
In het gebied Vlaanderen ontstond in de tweede helft van de negentiende eeuw de behoefte aan een gemeenschappelijke standaardtaal die het zou kunnen opnemen tegen het Frans. Het was alleen niet duidelijk hoe die standaardtaal eruit moest zien. Er waren twee kampen: de integrationisten wilden het model van Nederland volgen, terwijl de particularisten pleitten voor een eigen Vlaamse standaardtaal die door de plaatselijke dialecten bepaald was. Uiteindelijk viel de beslissing voor een integrationistische aanpak. De standaardtaal van Nederland overnemen leek de beste optie om met het Frans te kunnen wedijveren. In de twintigste eeuw begon er een moeizaam proces om de standaardtaal van Nederland in Vlaanderen te verspreiden. De moeilijkheid was het gebrek aan frequent en direct contact met Nederlanders, waardoor het proces van standaardisering sterk op de geschreven taal steunde.
Het Algemeen Beschaafd Nederlands
De negentiende eeuw was de tijd waarin verschillende nationale staten ontstonden. De taal werd daarbij typisch als bindende factor gezien volgens het principe ‘één natie, één taal’. In Frankrijk, bijvoorbeeld, werd dat principe sterk doorgevoerd en werd de standaardtaal gepromoot, terwijl de dialecten vergedrongen werden. In België kwam er in de twintigste eeuw een vergelijkbare beweging vóór de eenheid van de taal en woedde er een strijd tegen de Vlaamse dialecten. Net zoals in de Franse traditie werden dialect en standaardtaal scherp gescheiden gehouden en was het de bedoeling om de dialecten geleidelijk te verdringen. Ze werden als slecht taalgebruik beschouwd en moesten afgeleerd worden. In plaats daarvan was het ABN of Algemeen Beschaafd Nederlands de norm waarnaar werd gestreefd. En dat was volledig gericht op de reeds bestaande standaardtaal van Nederland. Volgens de taalelite uit die tijd was die goed genoeg uitgebouwd om het op te nemen tegen het Frans. Zoals de naam ‘beschaafd’ al zegt, werd de standaardtaal dus erg hoog gewaardeerd en werden er hoge verwachtingen aan gekoppeld. Daartegenover stond het als minderwaardig gepresenteerde dialect dat als achterlijk boerentaaltje werd beschouwd en waarvoor je je hoorde te schamen.
Taalplanning
In de jaren 1950 en 1960 werd er in Vlaanderen aan taalplanning gedaan in de vorm van allerlei campagnes en in het onderwijs. Er kwamen taalprogramma’s op de radio en op de televisie, bijvoorbeeld met Joos Florquin. Er werd speciaal materiaal voor het onderwijs van het ABN in Vlaanderen ontwikkeld. Van Blancquaert verscheen een uitspraakgids in 1950 en van Heidbuchel een ABN-woordenboek in 1962. Op school werd de standaardtaal onderwezen als een vreemde taal. Vlaamse leerlingen kregen woordenlijstjes met ‘zeg niet… maar…’ voorgeschoteld waarmee ze hun dialect moesten afleren en het ABN moesten aanleren. Het gehele taalbeleid was op de standaardtaal van Nederland gericht. De elitaire aanpak in het onderwijs, de negatieve benadering van het eigen taalgebruik en de opgedrongen noordelijke standaardtaal leidden tot grote onzekerheid bij verschillende generaties Belgen. Die onzekerheid over je eigen taal is in Nederland onbekend. Daar was de Nederlandse standaardtaal al eeuwenlang een vanzelfsprekend en natuurlijk gegeven.
Nederlands in de grondwet
In 1973 legde de Vlaamse Raad de taaleenheid met Nederland officieel vast: Artikel 3 ter van de Belgische grondwet zegt dat de taal van de Nederlandse cultuurgemeenschap het Nederlands wordt genoemd. Vlaanderen en Nederland worden vanaf dan ook wettelijk als één taalgemeenschap beschouwd. Vervolgens sloten België en Nederland in 1980 het Taalunieverdrag waarin bepaald wordt dat ze samen het beleid op het vlak van de Nederlandse taal en letteren zouden gaan uitstippelen. De overheden zijn samen verantwoordelijk voor de Nederlandse taal: De Taalunie heeft tot doel de integratie van Nederland en de Nederlandse gemeenschap in België op het gebied van de Nederlandse taal en letteren in de ruimste zin. Vanaf dan zouden ze samen de officiële spelling en spraakkunst bepalen en beslissingen in verband met het onderwijs nemen.
Het vastleggen van het ‘Nederlands’ als de taal van Vlaanderen in 1973 kan geïnterpreteerd worden als een officiële bevestiging dat het Nederlands van Nederland als de norm voor Vlaanderen wordt beschouwd. In een letterlijke interpretatie moesten Belgische taalgebruikers dus leren schrijven en spreken zoals Nederlanders. Er was dus geen plaats voor een aparte Belgische standaardtaal. Een groep taalkundigen volgde trouw dit ideaal om de noordelijk Nederlandse norm in Vlaanderen te verspreiden. Prof. Geerts en Geeraerts behoren tot deze groep. Eén argument is dat volgens hen het aannemen van een gemeenschappelijke standaardtaal de positie van het Nederlands in een globaliserend Europa versterkt. Anderzijds werd wel eens beweerd dat Vlaanderen zelf geen normgevende regio heeft, zoals de Randstad dat is voor Nederland. Die bewering is ondertussen achterhaald. De regio Brabant heeft, mede onder invloed van de media, een normbepalende functie in Vlaanderen gekregen. Deprez wees al in 1989 op dat potentieel.
De praktijk: Vlamingen nemen de noordelijk gekleurde standaardtaal niet over
Sinds de jaren zeventig van de twintigste eeuw begon er verandering te komen in de houding van de Belgische taalgebruikers ten opzichte van de standaardtaal. De behoefte aan een bovenregionale taal nam toe doordat Belgen steeds meer in contact kwamen met andere regio’s. Het was de vraag in welke richting het standaardiseringsproces in Vlaanderen moest gaan. Het werd duidelijk dat het niet realistisch was om van de Belgische taalgebruikers te verwachten dat ze gewoon de standaardtaal uit Nederland over zouden nemen.
Een belangrijke reden daarvoor was dat de Vlamingen zelf niet wilden spreken zoals Nederlanders. De attitude van Vlamingen ten opzichte van het Nederlands-Nederlands was, zo blijkt uit onderzoek, in de jaren zeventig en tachtig behoorlijk negatief. Vooral de uitspraak van Nederlanders beoordeelden Vlamingen negatief.
Een andere factor die de overname van het de standaardtaal van Nederland bemoeilijkte, is dat in Vlaanderen de taal een sterke symboolwaarde kreeg in samenhang met het groeiende zelfbewustzijn van de Vlamingen. Dit zelfbewustzijn werd gevoed door de staatshervorming, die leidde tot toenemende politieke autonomie, maar ook de economische vooruitgang van de regio Vlaanderen. De taal werd een belangrijk onderdeel van de Vlaamse identiteit. Sterker nog, volgens Ludo Beheydt (1993: 87) zijn ze onlosmakelijk verbonden: “In Vlaanderen is de culturele identiteit onlosmakelijk verbonden met de taal. De taal is het symbool waarrond het identiteitsgevoel zich heeft gekristalliseerd.” Met het Nederlands van Nederland konden veel Belgen zich niet identificeren. Het voelde niet ‘eigen’. Taalkundigen hebben erop gewezen dat voor Belgen de Nederlands gekleurde standaardtaal een ‘zondags pak’ was waarin ze zich niet goed konden bewegen.
Ook is het ontstaan van een eigen commerciële tv-zender (VTM) in 1989 bepalend geweest. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig genoten Hollandse radiozenders en DJ’s nog prestige in Vlaanderen, maar er veranderde veel toen Vlaanderen zijn eigen zenders kreeg (De Caluwé 1992). De Nederlandse zenders trokken vanaf dan veel minder kijkers. Er ontstond een culturele kloof met Nederland (Reynebeau 2006). Er was ineens veel minder ‘Hollands’ en veel meer ‘Vlaams’ op de radio en op tv te horen. De nieuwe zender VTM koos er bewust voor om eigen Vlaamse soapseries uit te zenden waarin geen standaardtaal gesproken werd, maar waarin het taalgebruik dichter bij het dialect lag en dus als ‘natuurlijker’ werd beschouwd (zie ook onder tussentaal). Die keuze droeg er mede toe bij dat Vlamingen hun voeling met de ‘Nederlandse’ of ‘Hollandse’ klankkleur meer en meer kwijtraakten.
Nederlands met ruimte voor Belgische inbreng
Een groep taalkundigen, docenten en taaladviseurs concludeerde dat de op Nederland georiënteerde taalplanning niet realistisch was en bijgesteld moest worden. Zij verkondigden dat als Belgen niet bereid zijn om de norm van Nederland over te nemen, er respect voor die attitude moet zijn en ze er niet toe gedwongen mogen worden. (bv. De Caluwé 1992). Er kan hooguit gepoogd worden hun attitude om te buigen, meende De Caluwé (1992).
Er kwam een emancipatiebeweging van het Belgisch-Nederlands op gang. De taaleenheid van Vlaanderen en Nederland werd in die visie nog wel erkend, maar er werd ruimte voor Vlaamse elementen in de Nederlandse standaardtaal geëist. Of, in nog sterkere vorm, werd er door sommigen gepleit voor de ontwikkeling van een eigen Belgische variëteit van de Nederlandse standaardtaal.
De Caluwé (1992) verklaarde dat de Universiteit Gent bewust geen Nederlands-Nederlandse uitspraak aanleerde en ook op het gebied van grammatica en woordenschat geen typisch Nederlands-Nederlandse verschijnselen wilde opdringen. De nadruk werd erop gelegd dat Vlaamse studenten Nederlands van de verschillen tussen Belgisch- en Nederlands-Nederlands bewust gemaakt moesten worden en moesten leren om zich zonodig aan te passen. Daarbij hoorde, volgens De Caluwé (1992), ook aandacht voor de Nederlandse cultuur. Interessant is dat een dergelijke bewustmaking en culturele opvoeding bij studenten in Nederland (zover wij kunnen nagaan) nooit gebeurd is en op dat punt wil Dutch++ een aanvulling bieden.
Een ander voorbeeld van de emancipatiebeweging van het Belgisch-Nederlands is het beleid van Eugène Berode, de voormalige taaladviseur van de Vlaamse openbare omroep VRT. Hij beschouwde het ‘Noordnederlands’ wel als norm, maar met drie uitzonderingen: De ‘Randstad’-uitspraak hoeft niet overgenomen te worden; Er moet ruimte zijn voor Vlaamse beeldspraak en zegswijzen; Officiële Belgische termen (bv. schepen, licentiaat) behoren tot de standaardtaal. De opvolger van Berode in 1996 was Ruud Hendrickx en hij ging nog een stap verder. Hij pleitte voor een ‘Belgische variant van de Nederlandse standaardtaal’ met nog meer ruimte voor ‘Belgisch Nederlandse inbreng op het gebied van uitspraak, woordkeus, zegswijzen en beeldspraak’. (bron: Taalcharter van de VRT)
De visie waarin een taaleenheid van Vlaanderen en Nederland aangenomen wordt, maar er erkenning is voor Belgische elementen is in zoverre algemeen geworden, dat er woordenboeken zijn verschenen die aandacht aan Belgisch-Nederlandse woorden besteden. Maar tot nu toe bestaat er geen volledige wetenschappelijke beschrijving van het Belgisch-Nederlands en is er geen officiële erkenning voor het Belgisch-Nederlands als aparte standaardvariëteit.
Tussentaal als nieuwe norm?
Tegelijk met de emancipatie van de Belgisch-Nederlandse standaardtaal ontwikkelde en verspreidde er zich een andere variëteit in België: de Vlaamse Tussentaal. Met deze variëteit kunnen veel Vlamingen zich nog veel beter identificeren omdat hij nog dichter bij de dialecten ligt én op een natuurlijke manier is ontstaan. Er wordt door sommige taalkundigen op gewezen dat de tussentaal zich in Vlaanderen aan het uitbreiden is naar een steeds groter gebied, dat hij functies van de standaardtaal én van de dialecten overneemt en dat hij een standaardiseringsproces ondergaat. De Caluwé heeft het over een proces van autonome Vlaamse standaardisering.
Men kan argumenteren dat de tussentaal functies overneemt van de standaardtaal. Op de openbare omroep wordt in allerlei talkshows en fictieprogramma’s Tussentaal gebruikt. Ook op school is er niet meer zo veel standaardtaal te horen als vroeger. Maar dergelijke observaties kunnen ook anders verklaard worden, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de informalisering van de samenleving. Het aantal formele situaties in de samenleving neemt af. Daardoor lijkt het alsof het gebruik van Tussentaal toeneemt ten koste van de standaardtaal.
Er is volgens sommige taalkundigen een toenemende uniformiteit van de Tussentaal merkbaar waarbij vooral Brabantse kenmerken een bredere verspreiding kennen: bv. in West-Vlaanderen wordt het gebruik van gij en de diminutiefuitgang –ke overgenomen en in Limburg zijn bepaalde Brabantse klanken te horen. Andere taalkundigen relativeren de uitbreiding en uniformering van de Vlaamse Tussentaal. Volgens Plevoets (2008) blijkt de Brabantse substandaard heterogeen te zijn en ook Gabel (2010)relativeert de expansie van het Brabants. Van Hoof (2010) laat zien dat al in 1980 substandaardtaal gebruikt wordt in soaps.