Omgangstaal
Omgangstaal is een vlotte spreektaalversie van de standaardtaal voor dagelijks gebruik. In Nederland ligt deze omgangstaal tamelijk dicht bij de geschreven versie. Toch zijn er opvallende verschillen, bv. spreektaalzinnen zijn meestal korter dan schrijftaalzinnen en veel constructies die bij informeel spreken normaal zijn, worden nooit opgeschreven. Maar de omgangstaal verandert. Ze wordt steeds minder formeel. Ze krijgt ook steeds meer input van andere variëteiten zoals de dialecten.
Tony komt uit België. Hij vindt dat de omgangstaal in Nederland (bijvoorbeeld in talkshows) homogener is (minder dialectkenmerken) en dichter bij de standaardtaal ligt dan in België:
Rachim komt uit Suriname. Gesproken Nederlands van het NOS-televisiejournaal kan hij zonder problemen verstaan. Maar als Nederlanders gewoon praten, praten ze vaak snel en onduidelijk.
Enkele kenmerken van omgangstaal
- Typisch voor de omgangstaal is het gebruik van slangwoorden en uitdrukkingen. Slang is sterk aan mode onderhevig. Er gebeuren voortdurend vernieuwingen. Een uitdrukking als dan heb ik zoiets van… is nu populair, maar over tien jaar misschien niet meer.
- Er worden vaak afkortingen gebruikt zoals prof (professor) of lab (laboratorium).
- In de omgangstaal worden bepaalde constructies gebruikt die in de verzorgde schrijftaal niet of weinig voorkomen. Enkele voorbeelden: (1) de constructie om een bezit aan te duiden: Jan z’n boek (schrijftaal: Jans boek). (2) de constructie Snoep ben ik niet dol op (schrijftaal: Op snoep ben ik niet dol of Ik ben niet dol op snoep). (3) de constructie met van om weer te geven wat iemand heeft gezegd/gedacht: Hij zei van we hebben de keuken verbouwd; Ik dacht van eh… er moet echt iets gebeuren.
- Er zijn regionale verschijnselen in de omgangstaal. Zo is het in bepaalde regio’s gebruikelijk om het werkwoord doen toe te voegen, bv. Doe maar even openmaken (i.p.v. Maak maar even open) of Ik doe altijd eerst ontbijten (i.p.v. Ik ontbijt altijd eerst).