Het Europees Referentiekader
Het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen (Common European Framework of Reference – CEFR) werd tussen 1989 en 1996 door de Raad van Europa samengesteld en biedt een richtlijn om het niveau van taalgebruikers te bepalen. De uitgangspunten van het Europees Referentiekader (ERK) zijn de taalomvang (wat moet je kunnen, in welke contexten en voor welke doelen?) en de taalcomplexiteit/mate van correctheid (hoe goed moet je het kunnen?).
In het ERK zijn drie vaardigheidsniveaus van taalbeheersing uitgewerkt: A – basisgebruiker, B – onafhankelijke gebruiker en C – vaardige gebruiker. In totaal onderscheidt het ERK zes taalcompententieniveaus op basis van wat de taalgebruiker (van beginner tot near-native) kan in de betreffende taal. De zes niveaus zijn omschreven in zogenaamde’ik kan’-stellingen (can do-statements).
Een gedetailleerde beschrijving van de zes taalcompetentieniveaus vindt u in dit document (via de website van het ERK). Hieronder geven we slechts een kort overzicht:
- Niveau A (basisgebruiker) omvat A1 en A2, waarbij vooral onzelfstandig taalgebruik domineert en men de taal in het alledaagse leven kan gebruiken.
- Niveau B (onafhankelijke gebruiker) omvat B1 en B2, waarbij al zelfstandig taalgebruik verwacht wordt. Bij B1 wordt nog vooral communicatie over bekende thema´s verwacht. Op niveau B2 gaat het al om het verstaan van ingewikkelde teksten en het uiteenzetten van standpunten over een breed spectrum van thema´s.
- Niveau C (vaardige gebruiker) omvat C1 en C2. De vaardige gebruiker verstaat lange ingewikkelde teksten en kan zich vloeiend uitdrukken.
Raadpleeg voor uitgebreide informatie de website van het ERK talen en de website van de Nederlandse Taalunie.