Het begrip standaardtaal verwijst naar de variëteit die in een taalgebied als de belangrijkste wordt beschouwd in sociaal, intellectueel en cultureel opzicht. Dat betekent niet dat ze ‘beter’ is dan de andere variëteiten (zoals dialecten), maar wel dat ze algemener bekend is en de belangrijkste functies vervult in de samenleving. Het Nederlands dat meestal in lesboeken of in cursusmateriaal aangeboden wordt, is niet toevallig de algemeenste en belangrijkste variëteit in de Nederlandstalige gemeenschap. Ze wordt dan ook ‘Algemeen Nederlands’ (AN) genoemd. Het AN vervult allerlei belangrijke en officiële functies in de samenleving: kinderen leren AN op school, je leest AN in de krant en in officiële documenten, je hoort AN in nieuwsuitzendingen. Je mag er dus vanuit gaan dat alle Nederlandstaligen in Nederland, België en Suriname het AN kunnen verstaan.
Jessica is een Belgische studente journalistiek. Ze is stagiaire bij de Surinaamse krant De West. In de krant wordt AN gebruikt, maar ze schrijven veel langere zinnen dan Jessica gewend is.
‘Standaardtaal’ en andere benamingen
Naast de namen ‘Algemeen Nederlands’ en de afkorting ‘AN’ tref je soms ook wel de naam ‘Algemeen Beschaafd Nederlands’ en de afkorting ‘ABN’ aan. Dat zijn verouderde benamingen die vandaag ongebruikelijk zijn omdat er met ‘beschaafd’ een waardeoordeel verbonden leek te zijn. De naam ABN suggereerde dat andere taalvormen zoals dialect niet ‘beschaafd’ zouden zijn.
Taalwetenschappers noemen de algemeenste variëteit van het Nederlands ook wel ‘Standaardnederlands’ of, nog algemener, ‘standaardtaal’. Dit begrip verwijst naar de variëteit die als de belangrijkste Nederlandse variëteit beschouwd in sociaal, intellectueel en cultureel opzicht. Dat betekent niet dat ze ‘beter’ is dan de andere Nederlandse variëteiten, maar wel dat ze algemener is en de belangrijkste functies vervult in de samenleving.
Om de gelijkwaardige positie van de variëteiten expliciet tot uitdrukking te brengen, kunnen we het begrip ‘standaardvariëteit’ gebruiken.
In relatie met het begrip ‘standaard’ wordt ook wel het begrip ‘substandaard’ gebruikt om taalvormen aan te duiden die niet tot de standaardvariëteit behoren. Dat betekent niet dat deze taalvormen of variëteiten minderwaardig zijn, maar wel dat ze minder algemeen gebruikelijk zijn.
Kenmerken van standaardtaal
Wat is nu precies een standaardvariëteit of standaardtaal en hoe onderscheidt ze zich van andere variëteiten?
Kenmerkend aan de standaardtaal is dat die een geschreven vorm heeft (Haugen 1972). Er kunnen wel wat verschillen bestaan tussen de geschreven en de gesproken vorm van de standaardtaal.
De standaardvariëteit heeft een bijzondere eigenschap die andere variëteiten niet hebben: ze is gecodificeerd, dit wil zeggen: er zijn normen voor vastgelegd. Haar structuur staat in grammaticaboeken beschreven, er is een systeem opgesteld om haar te schrijven, haar woorden zijn in woordenboeken verzameld en verklaard en er bestaan uitspraakgidsen. Het idee is dat als taalgebruikers de beschreven regels gebruiken, iedereen elkaar het beste kan verstaan. Als een nieuwslezer woorden gebruikt uit een dialect, die niet in het woordenboek staan, riskeert hij dat een groot deel van zijn publiek hem niet verstaat. Als een krant zijn eigen spelling gebruikt, zonder enig systeem, zal niet iedereen hem kunnen lezen.
De standaardtaal is van toepassing in een bepaald functioneel domein. Het is de variëteit die gebruikt wordt in het publieke domein van de maatschappij, bv. het bestuur, de rechtspraak, het onderwijs, de media (in kranten en op televisie).
De standaardtaal is zowel in formele als informele situaties bruikbaar. De taalgebruiker kan uit verschillende stijlregisters van de standaardtaal kiezen afhankelijk van de communicatiesituatie.
De standaardtaal is niet geografisch beperkt tot een bepaalde regio, maar ze is algemeen beschikbaar voor de taalgemeenschap. (vgl. Trudgill 1999: 127)
De standaardtaal is breed geaccepteerd in de taalgemeenschap. Essentieel voor een standaardvariëteit is dat ze als zodanig wordt erkend door de taalgebruikers. In een strengere opvatting beschouwen ze de standaardtaal als norm. Dat betekent dat die als het ‘goede’ of ‘juiste’ taalgebruik wordt beschouwd. Dialect wordt bijvoorbeeld gezien als een afwijking van de norm. Volgens die opvatting zijn de beschreven regels voorschriften die taalgebruikers moeten volgen als ze ‘goed’ willen praten of schrijven.
Standaardtaal komt tot stand door toedoen van verschillende factoren. Een grote rol speelt de zogenaamde ‘spraakmakende gemeente’. Dat is een toonaangevende groep taalgebruikers, waartoe bv. filologen, schrijvers, leerkrachten, journalisten, radio- en tv-persoonlijkheden, acteurs en politici behoren. Hun taalgebruik dient dan als ‘model’ voor de andere leden van de taalgemeenschap. Het wordt door de andere taalgebruikers vaak onbewust als norm geaccepteerd, maar soms ook heel bewust als norm beschouwd. Zo heeft bijvoorbeeld het taalgebruik van de presentator van het televisiejournaal de status van standaardtaal. De ‘leden’ van de spraakmakende gemeente leggen de regels niet bewust vast. Je kunt wel beschrijvingen van hun taalgebruik vinden, bijvoorbeeld in woordenboeken of op taaladvieswebsites (bv. taaladvies.net)
In de taalwetenschap wordt bovendien aangenomen dat de norm bepaald wordt in een geografisch centrum, de normgevende regio. Dat is doorgaans een regio met een sterke culturele uitstraling, economische positie en/of politieke macht.
Het proces van ‘standaardisering’
Een standaardtaal is een taalvariëteit die het resultaat is van een proces van standaardisering (ook wel standaardisatie). Een standaardtaal is met andere woorden niet op natuurlijke wijze ontstaan, maar ze is kunstmatig. Ze is het resultaat van een proces dat van boven af, door een bepaalde autoriteit, wordt gestuurd. Het uitgangspunt is de behoefte aan een variëteit om bepaalde functies te vervullen. Men wil bijvoorbeeld politieke eenheid tussen regio’s stichten, uitdrukking geven aan een gemeenschappelijke identiteit, een breed publiek bereiken of handelscontacten in een groter gebied mogelijk maken. Kortom, standaardisering is een proces dat op gang wordt gebracht voor politieke, ideologische of commerciële doeleinden (vgl. Grondelaers & Van Hout 2010). De autoriteit die het proces stuurt, kiest meestal eerst een bestaande variëteit uit die als basis dienstdoet (de variëteit van de normgevende regio). Die moet dan verder uitgebouwd worden om aan alle functies te kunnen voldoen. Belangrijke stappen in de ontwikkeling van een standaardtaal zijn codificatie en acceptatie door de taalgemeenschap. De verschillende stappen in dit proces zijn onder andere beschreven door Haugen (1972).
In de Engelstalige video vertelt taalkundige Nicola McLelland over standaardisering van het Duits en het Engels.
De Nederlandse standaardtaal: een illusie?
In de taalwetenschap wordt het fenomeen ‘standaardtaal’ tegenwoordig kritisch benaderd. Bestaat ‘de’ standaardtaal eigenlijk nog wel? Heeft ‘de’ standaardtaal eigenlijk ooit bestaan? Over het algemeen worden processen van standaardisering van de Europese talen in verband gebracht met de opvattingen van de renaissance die vanaf de zestiende eeuw opkwamen. Joop van der Horst spreekt van een ‘taalcultuur van de renaissance’ die met bepaalde fenomenen gepaard gaat zoals het verheerlijken van de eigen taal, het beklemtonen van de schrijftaal, een afkeer van variatie en het tegengaan van invloeden van vreemde talen (zie van der Horst 2010: 19). Vanaf de renaissance ziet men een genormeerde spelling opkomen, grammaticaboeken en woordenboeken. Volgens Van der Horst is er echter aan deze taalcultuur een einde gekomen en beleven we een ondergang van de standaardtaal. De vraag hoe ‘standaard’ het Standaardnederlands is, houdt taalkundigen al een tijdje bezig (zie Grondelaers & Van Hout 2010).
Nationale ‘realisaties’ van de standaardtaal
Ook in het kader van een pluricentrische visie op het Nederlands wordt er kritisch over de Nederlandse standaardtaal gereflecteerd. Volgens oudere opvattingen is het Nederlandse Nederlands ‘de’ standaardtaal en zijn het Belgische en Surinaamse Nederlands variëteiten die afwijken van die Nederlandse norm. Dat impliceert streng genomen dat het Nederlandse Nederlands hoger gewaardeerd wordt en als de norm wordt beschouwd voor België en Suriname. In een wat lossere opvatting wordt er in de norm ruimte geboden voor Belgische en Surinaamse elementen. Volgens een pluricentrische visie zouden we voor het Nederlands drie standaardtalen kunnen aannemen: de Nederlands-Nederlandse, Belgisch-Nederlandse en Surinaams-Nederlandse. Strikt genomen zelfs vier als we het Nederlands van Caribisch Nederland apart beschouwen. Over deze visie worden nog steeds discussies gevoerd.