Variëteiten verstaan

Taal verstaan is een vaardigheid die je kunt trainen. In Dutch++ besteden we bijzondere aandacht aan ‘verstavaardigheid’ in samenhang met ‘herhaling’ en ‘variatie‘. We bieden speciale oefeningen voor verstavaardigheid aan voor verschillende Nederlandse variëteiten. We willen er de aandacht op vestigen dat in het onderwijs kennismaking met variatie noodzakelijk is om de verstavaardigheid van leerders te bevorderen. Maar ook moedertaalsprekers kunnen hun verstavaardigheid vergroten.

Rachim is Surinamer. Hij kan Belgen niet verstaan omdat ze volgens hem binnensmonds praten en een ander accent hebben. Hij moet extra goed luisteren!



Luisteren, horen, verstaan en begrijpen

  • ‘Horen’ is het waarnemen van een geluid waarbij een signaal naar de hersenen wordt gestuurd. Het is een fysiek proces: de gesprekspartner hoort het spraakgeluid.
  • ‘Verstaan’ is de volgende stap: de hoorder herkent een opeenvolging van taaleenheden in de geluidsstroom. ‘Verstaan’ betekent dus dat de hoorder in de geluidsstroom klanken en woorden herkent in een specifieke volgorde.
  • ‘Begrijpen’ houdt in dat de betekenis van een taaleenheid geïnterpreteerd wordt en dat er een koppeling wordt gemaakt tussen de betekenis en de bedoeling van de spreker. ‘Begrijpen’ is een mentaal proces: de boodschap dringt door, de hoorder slaagt erin de bedoeling van de spreker te vatten.
  • Bij ‘luisteren’ vinden de processen van ‘horen’, ‘verstaan’ en ‘begrijpen’ alledrie plaats.

Hoe vlot deze processen verlopen, hangt af van de vaardigheden van de hoorder en van verschillende andere factoren.



‘Verstaan’ als voorwaarde voor ‘begrijpen’

Het mag duidelijk zijn dat ‘verstaan’ een voorwaarde is voor ‘begrijpen’. Maar juist bij het verstaan kunnen er al problemen optreden.

  • Het tempo van de gesproken boodschap speelt een grote rol. Dat kan voor leerders een nog groter probleem zijn dan voor moedertaalsprekers. Het spreektempo van moedertaalsprekers ligt voor leerders vaak te hoog en het wordt niet aan het niveau van de anderstalige aangepast. Leerders hebben vaak niet de gelegenheid om even om een herhaling van de boodschap te vragen.
  • Bij moedertaalsprekers verloopt het proces van het luisteren meestal vlotter en efficiënter dan bij leerders, die soms nog moeite hebben met het herkennen van klanken en woorden in de geluidsstroom.
  • Het kan ook dat een spreker mompelt en daardoor niet goed verstaan wordt, in het bijzonder als de gesprekspartner hardhorig is.
  • Er is in de realiteit veel taalvariatie: er zijn niet alleen accenten, maar ook dialecten en fenomenen zoals tussentaal. Moedertaalsprekers zijn zelf meestal niet met het hele spectrum van variatie vertrouwd. Maar voor leerders kan taalvariatie een nog groter probleem zijn. Ze zijn zich vaak niet van het bestaan van al die variatie bewust en ze zijn al zeker niet vertrouwd met alle varianten. Behalve het verstaan kan ook het interpreteren of begrijpen een probleem zijn als iemand de betekenis van een woord of lexicale variant niet kent. Dat geldt natuurlijk nog sterker bij dialectwoorden of jargon omdat die niet in leerboeken aangeboden worden.



Onderlinge verstaanbaarheid van taalvariëteiten

De onderlinge verstaanbaarheid van verschillende talen en variëteiten wordt bepaald door talige en buitentalige factoren (zie onder andere Impe & Geeraerts 2008):

  • Eén objectieve factor is de linguïstische afstand tussen de talen of variëteiten. Hier gaat het om de mate waarin zij fonetische, lexicale, syntactische en semantische verschillen vertonen. Gelijkenissen zijn doorgaans historisch verklaarbaar op basis van de genetische verwantschap van talen. Nederlands is, net als Duits en Engels, een taal uit de Germaanse taalfamilie terwijl het Frans een Romaanse taal is die teruggaat op het Latijn. Doordat het Nederlands en het Duits sterk op elkaar lijken, kunnen Nederlandstaligen het Duits over het algemeen beter verstaan dan het Frans.
  • Een verdere factor die verstaanbaarheid beïnvloedt, is de vertrouwdheid met een taal of variëteit. Naast de actieve beheersing van een taal (die taal kunnen spreken of schrijven) kan er een passieve vertrouwdheid met een taal bestaan, d.w.z. die taal om je heen horen of lezen. Het Engels is alomtegenwoordig, in de media, in de bioscoop etcetera. Die vertrouwdheid van de meeste Nederlandstaligen, vooral van de jongere generaties, met het Engels leidt ertoe dat men het Engels beter verstaat dan het Duits.
  • Een andere factor waarvan de invloed op verstaanbaarheid aangetoond is, is taalattitude. Verstaan is niet alleen een kwestie van kunnen, maar ook van willen verstaan (Impe & Geeraerts 2008). Sprekers die een negatieve attitude ten opzichte van een variëteit of taal hebben, zijn niet zo gemotiveerd om een inspanning te leveren om sprekers van die variëteit te verstaan. Een positieve attitude moedigt daarentegen aan om de andere variëteit te proberen te verstaan (Impe & Geeraerts 2008).



Verstaanbaarheid onderzoeken en meten

Er zijn verschillende benaderingen om de verstaanbaarheid van gesproken taal te bestuderen (zie bv. Kloots & Gillis 2012).

  • Bij gerapporteerde verstaanbaarheid wordt luisteraars gevraagd om zelf te beoordelen hoe goed ze een luisterfragment verstaan of begrepen hebben. Luisteraars moeten dan hun eigen inschatting op een schaal weergeven.
  • Een andere benadering is functioneel georiënteerd en gaat na wat de luisteraar werkelijk verstaan heeft. Dat kan experimenteel bepaald worden door het meten van de reactiesnelheid van proefpersonen. Zij krijgen bijvoorbeeld een aantal gesproken woorden gepresenteerd en ze moeten bij ieder woord aangeven of het een bestaand woord is en/of de betekenis van dat woord weergeven. Men meet hoe veel tijd proefpersonen nodig hebben om te reageren. De achterliggende gedachte is dat hoe sneller iemand antwoordt, des te beter hij of zij de stimulus verstaan heeft. Andere methodes zijn dictees, transcriptietaken, vertaaltaken, meerkeuzeopdrachten of begripsvragen.