Dutch++ steunt op het idee dat het Nederlands als pluricentrische taal opgevat kan worden. Dat betekent dat het Nederlands in verschillende landen nationale variëteiten heeft ontwikkeld. Wij nemen aan dat Vlaanderen (België), Suriname en Nederland tot één taalgemeenschap behoren, maar dat ze hun eigen nationale variëteit van de standaardtaal hebben. Ook deze variëteiten vormen geen homogene blokken die naast elkaar staan, maar ze vertonen uiteraard zelf ook weer interne variatie. De namen Belgisch-Nederlands, Surinaams-Nederlands en Nederlands-Nederlands die we op deze website gebruiken drukken uit dat wij ze beschouwen als drie gelijkwaardige variëteiten. Kortom: met Dutch++ willen we een bijdrage leveren aan een pluricentrische beschrijving van het Nederlands waarin de nationale variëteiten gelijkwaardig naast elkaar staan en waarin er ook aandacht is voor variatie binnen deze variëteiten.
Anike is Nederlandse. Ze studeert al 2,5 jaar in België. Haar Nederlandse familie zegt dat ze een Belgisch accent heeft gekregen. Dat vinden ze schattig, maar tegelijk zeggen ze: “Praat eens Nederlands!”.
Pluricentriciteit
Het begrip ‘pluricentrische talen’ heeft zijn oorsprong in de jaren zeventig. Het werd voor het eerst gebruikt door Heinz Kloss (1978). De benaming ‘pluri-centrisch’ is van Latijnse oorsprong en verwijst naar het kenmerk dat een taal door meerdere centra bepaald wordt. Het begrip is verbonden met nationale staten: een pluricentrisch model kan alleen toegepast worden op een taal die in twee of meer landen voorkomt en daar officiële functies vervult, zoals het Engels in de Verenigde Staten en op de Britse Eilanden. In het standaardtaalgebruik tussen die landen zijn er verschillen ontstaan, waardoor zich nationale variëteiten hebben ontwikkeld, zoals het Amerikaans-Engels en het Brits-Engels. In een pluricentrische opvatting worden deze nationale variëteiten als gelijkwaardig beschouwd. Dat betekent dat er geen variëteit is die als ‘beter’ of ‘correcter’ gewaardeerd wordt dan de andere, maar dat ze gelijkwaardig naast elkaar staan.
De nationale variëteiten laten taalgebruikers uit verschillende landen toe om in dezelfde taal te communiceren, maar wel tegelijk hun eigenheid uit te drukken. Er is dus een wisselwerking tussen eenheid (nationale variëteiten bepalen samen één taal) en verscheidenheid (ze onderscheiden zich duidelijk van elkaar). Het behoort tot menselijk gedrag dat we ons aan elkaar willen aanpassen, maar ook juist van elkaar proberen te onderscheiden. Daar gebruiken we onder andere taal voor. Het gebruik van een nationale variëteit laat zien dat je bij een bepaald land hoort en/of je met een bepaald land identificeert. Een nationale variëteit heeft dus een belangrijke symboolfunctie voor een land: ze is de uitdrukking van een nationale identiteit.
Welke talen zijn pluricentrisch?
Het Duits en het Engels worden algemeen beschouwd als pluricentrische talen. Wereldwijd zijn er tal van talen die we pluricentrisch kunnen noemen als we aannemen dat deze talen door meer dan één centrum worden bepaald. Taalwetenschappers hanteren wel verschillende criteria waardoor de lijst van pluricentrische talen er bij iedereen anders uitziet.
Dat het Duits algemeen erkend is als pluricentrische taal is vooral de verdienste van Michael Clyne en zijn publicaties sinds 1984 (zie Muhr 2003, die dieper ingaat op het Duits als pluricentrische taal).Heinz Kloss (1978) heeft het Duits ook al als pluricentrische taal beschreven.
Het Engels is ook algemeen erkend als pluricentrische taal. Ideeën hierover bestaan al langer en deze status is vandaag volkomen vanzelfsprekend en natuurlijk (Muhr 2003).
Muhr (2003) rekent tot de pluricentrische talen: het Arabisch, Chinees, Duits, Engels, Frans, Grieks, Hindi-Urdu, Italiaans, Koreaans, Maleis, Nederlands, Portugees, Spaans en Zweeds. De lijst van Clyne (1992) zou beperkter zijn. Muhr (2003) noemt nog een aantal talen waarvoor het niet zeker is of we een pluricentrische status mogen aannemen: Albaans, Armeens, Bosnisch (Servisch), Hongaars, Moldavisch (Roemeens), Russisch. Het is opmerkelijk dat daar verschillende talen met een groot aantal sprekers bij zijn.
Nederlands als pluricentrische taal
In een pluricentrische opvatting wordt aangenomen dat Vlaanderen, Suriname én Nederland wel tot één taalgemeenschap behoren, maar dat ze hun eigen variëteit van de standaardtaal hebben die bepaald wordt door een eigen normgevende regio. De namen Belgisch-Nederlands, Surinaams-Nederlands en Nederlands-Nederlands die we op deze website gebruiken zijn een uitdrukking van de linguïstische gelijkwaardigheid van die drie nationale variëteiten van de Nederlandse standaardtaal. Niet iedereen is het eens met de opvatting dat het Nederlands-Nederlands, Belgisch-Nederlands en Surinaams-Nederlands als aparte nationale variëteiten van het Nederlands gezien moeten worden.
Het bestaan van standaardtalige verschillen binnen het Nederlands is in ieder geval wél algemeen aanvaard (vgl. Boonen & Harmes 2012). Bepaalde verschillen zijn in naslagwerken vastgelegd, maar dan gaat het vooral om lexicale varianten. In woordenboeken krijgen standaardtalige Belgische varianten sinds enkele jaren het label ‘Belgisch Nederlands’. Het Nederlandse Nederlands werd en wordt vaak als uitgangspunt of norm genomen. De codificatie van de Belgische variëteit werd sterk door Nederland gestuurd, waarbij Vlaamse varianten als afwijkend of als regionalismen betiteld werden (Muhr 2003). Dat kwam bijvoorbeeld tot uiting in woordenboeken die een label ‘Zuid-Nederlands’ gebruikten voor alle woorden die buiten hun eigen norm vielen.
De scheve verhouding tussen het Nederlandse en Belgische Nederlands is tegenwoordig wat rechtgetrokken. Een grote stap tot integratie betekende de samenwerking van Nederland en Vlaanderen in de Nederlandse Taalunie. Pas sinds kort geven woordenboeken ook een label ‘Nederlands Nederlands’ aan woorden die alleen in Nederland gangbaar zijn. Er is ook meer erkenning gekomen voor de Surinaamse variëteit. Zo heeft het Van Dale-woordenboek een aantal Surinaams-Nederlandse woorden opgenomen. Maar een systematische, wetenschappelijke beschrijving van de Belgische, Nederlandse en Surinaamse variëteit van het Nederlands ontbreekt tot dusver.
Gelijkwaardig, maar verschillend
Dat er nationale variëteiten van de Nederlandse standaardtaal bestaan, betekent nog niet dat ze binnen hun nationale grenzen dezelfde gebruikspraktijk kennen, dezelfde acceptatie genieten of er dezelfde registers van bestaan. Het blijkt dat de nationale standaardtalen een geheel eigen karakter en verspreiding hebben. Dat heeft veel met historische ontwikkelingen te maken en met eigen standaardtaalideologieën, of net het ontbreken daarvan.
Met het project Dutch++ willen we een bijdrage leveren aan een pluricentrische beschrijving van het Nederlands waarin de nationale variëteiten gelijkwaardig naast elkaar staan. Daarbij horen aangepaste oefeningen waarin verschillende Nederlandse variëteiten als gelijkwaardig worden aangeboden.